25567 |
uitdrogen |
korsten:
(het deeg is) gǝkōrs (Q095p Maastricht),
kōrstǝn (Q095p Maastricht)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.]
II-1
|
21827 |
uiten |
uiten:
uiten (Q095p Maastricht),
ute (Q095p Maastricht),
utə (Q095p Maastricht),
uute (Q095p Maastricht),
uutə (Q095p Maastricht),
ūūtə (Q095p Maastricht),
ŭŭtə (Q095p Maastricht),
ziech ute (Q095p Maastricht),
zig kinne uute (Q095p Maastricht),
uitspreken:
ōētspreekə (Q095p Maastricht)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
29007 |
uiteren |
uiteren:
øtǝrǝ (Q095p Maastricht)
|
Een naad aan de bovenzijde overnaaien, zodat hij onzichtbaar wordt. Zie afb. 43. [N 59, 59; monogr.]
II-7
|
34189 |
uiterontsteking, mastitis |
uierontsteking:
yi̯ǝrontstēkeŋ (Q095p Maastricht)
|
Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.]
I-11
|
21443 |
uitgaan |
aan de boemel gaan:
aon də boeməl goon (Q095p Maastricht),
jatsen:
jàtsə (Q095p Maastricht),
naar de caf gaan:
naor de kaffee gaon (Q095p Maastricht),
op stap gaan:
op stap goon (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
opstapgoon (Q095p Maastricht),
òp stàp gōōn (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
uitgaan:
oetgaon (Q095p Maastricht)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
uitgaanskleren:
oetgaansklèjer (Q095p Maastricht),
oetgoonskleijer (Q095p Maastricht)
|
De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
25568 |
uitgedroogd |
schrale deeg:
šrǭlǝ dęjx (Q095p Maastricht)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c]
II-1
|
26470 |
uitgesleten |
uitgelopen:
u.t˲gǝlǭ.pǝ (Q095p Maastricht)
|
Uitgesleten, gezegd van een steenbus. [Vds 123; Jan 134; Coe 113; Grof 134]
II-3
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
natuur:
nǝtȳr (Q095p Maastricht)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtɛlt (Q095p Maastricht)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|