34315 |
varken van vier tot acht weken |
speenbag:
spēbak (Q095p Maastricht),
spēnbak (Q095p Maastricht),
speetbag:
spētbak (Q095p Maastricht),
speetbagje:
spēbɛkskǝ (Q095p Maastricht)
|
[N 76, 3b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|
34319 |
varkenshaar |
haren (mv.):
hǭrǝn (Q095p Maastricht)
|
De haargroei op het varkenslijf. [N 28, 31; monogr.]
I-12
|
21021 |
varkensrib |
karbonade:
¯n kerremonaot, zoe haaf gebroje Pas had ze häöre kraanke maan ¯n gebroje kerremonaot en e paar sjeermoule laote gebruke, of ¯r woort opins erreger
kerremonaot (Q095p Maastricht)
|
runder of varkensrib
III-2-3
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenshuis:
vɛ̄.rǝkǝshūs (Q095p Maastricht),
varkenskot:
vɛ.rǝkǝskǫt (Q095p Maastricht),
varkensstal:
vɛ.rǝkǝs[stal] (Q095p Maastricht)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trō.x (Q095p Maastricht),
trōx (Q095p Maastricht),
trǫx (Q095p Maastricht),
varkenstrog:
vɛrǝkǝstrō.x (Q095p Maastricht),
voerbak:
vōrbak (Q095p Maastricht)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] || De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. Het lemma ''varkenstrog'' is behandeld in wld I.6 (2.4.3). Hier worden enkele aanvullende gegevens vermeld. [N 18, 31; monogr.]
I-12, I-6
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (Q095p Maastricht),
smout:
smaajt (Q095p Maastricht),
In plaats van boter smeerde ze zich smaajt op hun broed
smaajt (Q095p Maastricht),
reuzel, gesmolten gebruikte men in de dertige jaren als broodsmeersel i.p.v. dure margarine
smaajt (Q095p Maastricht)
|
gesmolten reuzelvet || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] || reuzel [DC 17 (1949)] || smout
III-2-3
|
20594 |
vast |
derf:
is ongaar
derref broed (Q095p Maastricht),
doorbakken:
doorbakken (Q095p Maastricht),
klee:
⁄t broet is klīē (Q095p Maastricht),
kluit:
ene kluut (Q095p Maastricht),
kluut (Q095p Maastricht),
arch.
kluut (Q095p Maastricht)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34366 |
vast varkensvoer |
baggenvoer:
baqǝvōr (Q095p Maastricht),
varkensvoer:
vɛrǝkǝsvōr (Q095p Maastricht)
|
[N 76, 39; monogr.]
I-12
|
25385 |
vaste bloedmassa |
pruik:
pryk (Q095p Maastricht)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
18427 |
vaste boord |
bandje:
bendsje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
bensje (Q095p Maastricht),
ook p. 28, z. band -
bensje (Q095p Maastricht),
boordje:
In de betekenis van losse halskraag steeds verkl.
bäördsje (Q095p Maastricht),
kraag:
kraag (Q095p Maastricht)
|
boord: rand, zoom in het algemeen || boordje || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|