e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verschuldigd zijn betalen: betaole (Maastricht), schuld hebben: schöld höbbe (Maastricht), schuldig zijn: sjöldig (Maastricht, ... ), sjöldig zien (Maastricht, ... ), sjöldəch (Maastricht), sjöllig zien (Maastricht), verplicht zijn: verplieg (Maastricht) verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)] III-3-1
verse koe verse koe: vē̜rsǝ kō (Maastricht) Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60] I-11
versieren (met bloemen) sieren: seerə (Maastricht), sere (Maastricht, ... ), sērə (Maastricht), versieren: `t verseere vaan de straote (Maastricht), verseeren (Maastricht, ... ), versere (Maastricht) Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)] || Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)] || Opschikken, verfraaien. || Versieren: opschikken, verfraaien. III-3-2
versiersel garnering: garneering (Maastricht), opmaak: opmaak (Maastricht), opschik: opsjik (Maastricht, ... ), opsmukken (ww.): opsmikke (Maastricht), ornament: ornemint (Maastricht), sier: seer (Maastricht), sieraad: seraod (Maastricht), smuk (<du.): smûk (Maastricht), versiering: verseering (Maastricht), versering (Maastricht, ... ), vərseerin-g (Maastricht), vərseering (Maastricht), versiersel: verseersele (Maastricht), vərseersəl (Maastricht), vərseersələ (Maastricht) opschik: tooi || ornament: sieraad, versiersel || voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)] III-1-3
versleten kaal: kaal (Maastricht, ... ), schabbetig: sjebbetig (Maastricht), sjèbbətich (Maastricht), schabbig: sjebbig (Maastricht), versleten: versleete (Maastricht), verslete (Maastricht, ... ), verslēte (Maastricht), vərsjleetə (Maastricht), vərsleetə (Maastricht, ... ), vərsletə (Maastricht), vərslītə (Maastricht), vərslutə (Maastricht), z. verslijten.  verslete (Maastricht) door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)] || versleten [ZND m] || versleten (bn.) || versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)] III-1-3
versnijbier snijbier: snijbier (Maastricht), snęjbēr (Maastricht) Het bier dat men gebruikt om te versnijden. De zegsman uit Q 99 merkt hierover op dat de resten van het brouwsel en van de gisting en het restant uit teruggekeerde vaten werden vergaard in tonnen van 5000 liter. In deze tonnen bevond zich na 2 √† 3 jaren een zuur maar helder vocht. Vermengd met jong bier leverde dit het oud bier op. [N 35, 99; monogr.] II-2
versnijden arm maken: ɛrǝm mākǝ (Maastricht), snijden: snijden (Maastricht), versnijden: vǝrsnijǝ (Maastricht) Een muur vanaf een bepaald punt minder dik verder bouwen, bijvoorbeeld door van tweesteens naar anderhalfsteens of, volgens de invullers uit L 320a en L 382, van steens naar halfsteens over te gaan. [N 31, 46a] || Verschillende brouwsels mengen. In L 210 gebruikt men als versnijbier oud bier. [N 35, 88; monogr.] II-2, II-9
verspreid gras sprei: spręi̯ (Maastricht) Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98] I-3
verstand begrip: begrip (Maastricht), gezond verstand: gəzoond vərstand (Maastricht), goed kopje: gōōd köpke höbbe (Maastricht), goed verstand: ə goot vər.stànt höbbə (Maastricht), ə goot vərstant höbbə (Maastricht), goede kop: gooije kop höbbe (Maastricht), goojə kop op hubbə (Maastricht), klaar verstand: klaor verstand (Maastricht), verstand: verstaand (Maastricht), verstand (Maastricht, ... ), vər.stànt (Maastricht), vərstand (Maastricht, ... ), vərstānt (Maastricht), ps. boven de à staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  vərstànt (Maastricht) een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)] || verstand III-1-4
verstandig goed bij: good bij zien (Maastricht), goed van kop: goot vaan kop zien (Maastricht), redelijk: redelijk (Maastricht), redeluk (Maastricht), reedələk (Maastricht), verstandig: verstendig (Maastricht, ... ), vərstèndig zien (Maastricht) een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)] || verstandig III-1-4