23312 |
vespers |
vesper (lat.):
vesper (Q095p Maastricht),
vèspər (Q095p Maastricht),
vespers (<lat.):
de vespers (Q095p Maastricht),
də vɛspərs (Q095p Maastricht),
vespers (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
vēspers (Q095p Maastricht)
|
De op grote feesten gehouden namiddagdienst waarin door het koor psalmen worden gezongen: de vespers, de vesper. [N 96B (1989)] || de vespers [RND] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18277 |
vest |
gilet (fr.):
sjielee (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
zjelee (Q095p Maastricht),
zjielee (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
žēlē (Q095p Maastricht),
žīlē(j) (Q095p Maastricht),
AN gilet, dat het gebruikelijkste was.
zjielee (Q095p Maastricht),
gracht:
grag (Q095p Maastricht),
vest:
vès (Q095p Maastricht),
gwl. in de verkl. vessje.
ves (Q095p Maastricht),
vesting:
vesting (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
vèsting (Q095p Maastricht),
vestingmuur:
vestingmoer (Q095p Maastricht),
wal:
wal (Q095p Maastricht),
Opm. v.d. invuller: waalmoer = vestingsmuur.
waal (Q095p Maastricht),
ps. boven de "à"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
wàl (Q095p Maastricht),
wallenmuur:
wallemoer (Q095p Maastricht),
walmuur:
walmoer (Q095p Maastricht)
|
de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)] || gilet || herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || het vest [N 59 (1973)] || vest || wit vest (manskledingstuk waarin het horloge gedragen wordt) [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-1-3, III-3-1
|
28727 |
vestenmaker |
giletmaakster:
žilēmēkstǝr (Q095p Maastricht),
giletmaker:
žilēmēkǝr (Q095p Maastricht)
|
Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a]
II-7
|
18533 |
vestzakje |
gilettasje (<fr.):
sjieleeteske (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjielieteske (Q095p Maastricht),
zjieleeteske (Q095p Maastricht),
jumper:
jumper (Q095p Maastricht)
|
het zakje in het vest [N 59 (1973)] || vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34054 |
vet te mesten stierkalf |
hokkeling:
hǫkǝleŋ (Q095p Maastricht)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (kalf) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75a]
I-11
|
26469 |
vet, spek |
consistent vet:
konsestɛ̄.nt ˲vęt (Q095p Maastricht),
smeervet:
šmę̄.rvęt (Q095p Maastricht)
|
Het vet dat samen met hennep of stukken zak in de vetgaten van de bus wordt gestoken om de hals van het staakijzer of de kleine spil te smeren. [Vds 127; Jan 138; Coe 110; Grof 129]
II-3
|
30928 |
veter |
rijstaartel:
ręjstartǝl (Q095p Maastricht)
|
Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi]
II-10
|
26467 |
vetgaten |
vetgater:
vęt˲gā.tǝr (Q095p Maastricht)
|
De (drie) gaten in de zeskantige steenbus waarin het werk of de stukken zak en vet worden gestoken. [Coe 108; Grof 127]
II-3
|
19766 |
vetkaars |
oortkaarsje:
eurdkeerske (Q095p Maastricht)
|
vetkaars van een oortje
III-2-1
|
34071 |
vetkoe |
mastkoe:
mast[koe] (Q095p Maastricht)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|