e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijfentwintig centiem kwartfrank: kwaart frang (Maastricht), kwartje: kweertsje (Maastricht), met een lok: met ā look (Maastricht), willempje: wöllemke (Maastricht), (25 cent in Ned.).  wöllemke (Maastricht) een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)] III-3-1
vijftig frank vijftig frank: fieftig frang (Maastricht) 50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
vijg vijg: vieg (Maastricht, ... ), viege (Maastricht), viegə (Maastricht), vijg (Maastricht, ... ), vìegə (Maastricht), eigen spellingsysteem ie lang  vieg (Maastricht), Endepols  veig (Maastricht), vijg (Maastricht), Endepols meervoud  viege (Maastricht), WBD/WLD  vējch (Maastricht), vijch (Maastricht), vijg (Maastricht, ... ), vīēgə (Maastricht), WBD/WLD meervoud (lange ìè)  vìèchə (Maastricht), WLD  veíg (Maastricht), viegə (Maastricht), vīēgə (Maastricht), véjg (Maastricht) De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] || vijg III-2-3
vijl vijl: vęjl (Maastricht, ... ) De vijl waarmee men de onderrand van de krabber scherp maakt. [N 28, 123] || In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen, inz. metalen. Naar de grofte van de vijlkap, het aantal groeven over een bepaalde lengte van het blad, worden vijlen onder meer met de volgende benamingen aangeduid: grove vijlen, bastaardvijlen, halfzoetvijlen, zoetvijlen en fijne zoetvijlen. Naar de vorm worden de volgende vijlen onderscheiden: platte vijlen, driekante vijlen, halfronde vijlen, ronde vijlen of rattenstaarten en mesvijlen. Zie ook deze lemmata. Volgens de respondent uit L 329 was het assortiment vijlen van de koperslager te vergelijken met dat van smeden en bankwerkers. Zo noemde hij zoetvijlen, half-bastaardvijlen, bastaardvijlen, raspen en ronde, halfronde, vierkante, driekantige en platte vijlen. Zie ook deze lemmata. [N 33, 84; N 64, 53a; N 66, 21a; monogr.] II-1, II-11
vijlblokje, spanplaat beschermer: bǝšɛrǝmǝr (Maastricht), klemblok: klɛmblǫk (Maastricht), klemhout: klɛmhǫwt (Maastricht), steunblok: stø̜nblǫk (Maastricht), steunstrip: stø̜nstrep (Maastricht) In dit lemma zijn de benamingen voor verschillende voorwerpen bijeengeplaatst die tussen de bekken van de bankschroef worden geklemd om te voorkomen dat een te bewerken voorwerp daardoor beschadigd raakt. Vijlblokjes worden door de smid zelf gemaakt van een blokje hout of een stuk zacht metaal zoals lood of koper. Ook plastic en aluminium worden door de zegslieden vermeld. Spanplaten zijn van lood of koper gemaakte plaatjes die in de vorm van het te bewerken voorwerp zijn gebogen. Zie ook afb. 59. [N 33, 108; N 33, 306a-b; N 33, 380] II-11
vijlborstel kretser: krętsǝr (Maastricht) Handborstel van kort, geknikt staaldraad waarmee vijlsel uit de kap van een vijl kan worden verwijderd. Zie ook afb. 110. Diverse zegslieden vermelden ook het gebruik van een staalborstel voor het reinigen van de vijlen. Vgl. het lemma "staalborstel". De invuller uit L 299 merkt daarentegen op dat alleen een zachte ijzerborstel en zeker geen koperen of stalen borstel voor het schoonmaken van vijlen mocht worden gebruikt. In P 176b werden vijlen met behulp van een stalen beitel (stōlǝn˱ bęjtǝl) gereinigd. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59b] II-11
vijlen vijlen: vęjlǝ (Maastricht) Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] II-12
vijlkap vijlstructuur: vęjlstrøktȳr (Maastricht) Het samenstel van de groeven in het blad van een vijl. Vijlen kunnen van een enkele, dubbele of gebogen kap voorzien zijn. De enkele kap bestaat uit rechte inkepingen onder een hoek van 60 of 800 ten opzichte van de zijkant van de vijl. De dubbele kap wordt gevormd door twee kappen die meestal onder een hoek van 450 ten opzichte van elkaar staan. Vijlen met enkele kap zijn voor fijn werk, vijlen met dubbele kap voor voorbereidend of grof werk. Vijlen met een gebogen kap worden gebruikt voor het bewerken van zachte metalen. [N 33, 106] II-11
vijver poel: pool (Maastricht, ... ), pōōl (Maastricht), vijver: viever (Maastricht, ... ), vievər (Maastricht), vijver (Maastricht), vijvər (Maastricht, ... ), vīēver (Maastricht), vyvər (Maastricht), véjvər (Maastricht, ... ), vęi̯vǝr (Maastricht), vīvǝr (Maastricht), viever wordt meer en meer vijver.  viever (Maastricht), wijer: wijjer (Maastricht), wijertje: wijjerke (Maastricht) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vijver, molenvijver molenwijer: mø̄lǝwęjǝr (Maastricht), poel: pō.l (Maastricht) Vijver, met name bij bovenslagmolens noodzakelijk om het benodigde water in op te slaan en om een zeker hoogteverschil te overbruggen. Bij de bovenslagmolen moet het water immers tot boven het molenrad geleid worden. Zie ook het lemma ɛbovenslagmolenɛ.' [Jan 93; Coe 48; Grof 34; monogr.] II-3