e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vink amourette: amourette (Maastricht), boekvink: bookvink (Maastricht, ... ), boekvink  bōkvi‧nk (Maastricht), boekvinken  bookvinke (Maastricht), distrewiet: boekvink  distrewie Ì (Maastricht), grasvink: graasvink (Maastricht, ... ), groenvink: greunvink (Maastricht, ... ), vink: vink (Maastricht, ... ), vīnk (Maastricht), vi‧nk (Maastricht) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink [ZND 43 (1943)], [ZND m] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
violier stokflier: stokfleer (Maastricht) Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles I-7
viool viool: fiejool (Maastricht), fijōl (Maastricht), fiūl (Maastricht), viejōl (Maastricht), vijūl (Maastricht) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] || I. Viool: bekend strijkinstrument. || Viool. [ZND m] III-3-2
viooltje pense (fr.): pao:nsee (Maastricht, ... ), (fr woord)  paosjĭĕs (Maastricht), -  pensees (Maastricht, ... ), WLD  paosee (Maastricht), viool: fiejoel (Maastricht), fijoel (Maastricht), fioel (Maastricht), viĕjŏĕl (Maastricht, ... ), -  fiejoele (Maastricht, ... ), viool (bloem)  f6joel (Maastricht), WLD  fiejoel (Maastricht), viooltje: fijuulke (Maastricht, ... ), Spelling: "fonetisch  viejuulkəs (Maastricht), WLD  fiejuulkə (Maastricht), wie-langer-wie-lievertje: wie-langer-wie-lieverkes (Maastricht, ... ) [N 92 (1982)] [ZND 34 (1940)]Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende tweejarige planten: viola tricolor (driekleurig viooltje) [N 73 (1975)], [N 73 (1975)] I-7, III-2-1
vis, algemeen vis: vès (Maastricht), visje (dim.): vèske, dim. (Maastricht) vis III-4-2
visaas pierinkje: idiosyncr.  pieringske (Maastricht), schietaasje: idiosyncr.  schietaaske (Maastricht), worm: wörm (Maastricht) wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)] III-4-2
visdraad crin marin (fr.): Spr. uit op zn Frans. Ook: kreh-.  krammerin (Maastricht) Paardeharen snoer (aan een vishengel). III-3-2
vishengel garde: vgl. pag. 109: geerd, geerte: z. gard II.  geert (Maastricht), lijn: lijn (Maastricht), visgarde: vesgeert (Maastricht), vēͅsgērt (Maastricht), veͅsgērt (Maastricht), visgeert (Maastricht), vɛsgeert (Maastricht), vgl. pag. 139 sub hengel: voor de betekenis hengelroede, z. vèsgeerd.  vèsgeert (Maastricht) Hengel. [ZND 01 (1922)] || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] || II. Gard: a) hengelstok. || Lijn: a) [...] snoer van de hengel. || Visgard: hengelroede. III-3-2
vishengel add. schietgarde: sjeetgeert (Maastricht) Hengel met oogjes om de lijn door te halen. III-3-2
vismand bukkemenkorf: bø̜kǝmǝkø̜rǝf (Maastricht) Een meestal uit grauwe wissen vervaardigde mand om verse vis in te bewaren en te vervoeren. [N 40, 95; N 40, 103; monogr.] II-12