e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blusser pok: pǫk (Maastricht) Klein, ongeblust kalksteentje in pleisterwerk. De aanwezigheid van ongebluste deeltjes in pleisterwerk dient zoveel mogelijk worden vermeden, aangezien deze langzaam uitblussen, zich uitzetten en de pleisterspecie vervolgens van de muur afdrukken. Het barsten van een ongeblust kalkdeeltje werd in L 265 'spotten' ('spø̜tjǝ') genoemd. [N 32, 37c; monogr.] II-9
bluts bluts: bluts (Maastricht), blöts (Maastricht, ... ), bult: bölt (Maastricht), deuk: deuk (Maastricht, ... ), indeuking: indeuking (Maastricht) Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)] III-1-2
blutsen blutsen: bloetsə (Maastricht), blutsə (Maastricht), blötse (Maastricht, ... ) blutsen [ZND 01 (1922)] || Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)] III-1-2
blutsen, van een appel bluts: WLD  blöts (Maastricht), bəlöts (Maastricht), blutsen: blötsde (Maastricht), blötse (Maastricht), blötsə (Maastricht), eigen spellingsysteem  blutsjen (Maastricht), Endepols  blötse (Maastricht), WBD/WLD  blötsə (Maastricht, ... ), WLD  blötsə (Maastricht), geblutst: gebluts (Maastricht), geblös (Maastricht), geblötsde (Maastricht), Endepols  geblöts (Maastricht), geblûts (Maastricht), WBD/WLD  geblöts (Maastricht), gekneusd: Endepols  gekneus (Maastricht), kwetsen: ideosyncr. additie bij vraag 89  kwetse (Maastricht), WBD/WLD  kwéjtsjə (Maastricht) Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)], [N 82 (1981)] I-7
bobbel, kleine verhevenheid blaas: blaos (Maastricht), bobbel: bobbel (Maastricht), bobbəl (Maastricht), boebel (Maastricht), bōbbel (Maastricht), bòb.bəl (Maastricht), bóbbəl (Maastricht, ... ), brobbel: broebel (Maastricht), bróbbel (Maastricht), bróbbəl (Maastricht), brobbeltje: brubbelke (Maastricht), bult: bölt (Maastricht), knobbel: knoobbel (Maastricht), knòbbel (Maastricht), knóbbel (Maastricht, ... ), ots: öts (Maastricht) een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)] III-4-4
bochel bochel: bóchel (Maastricht), bult: b":əlt (Maastricht), bölt (Maastricht), bø͂ͅlt (Maastricht), kroef: kro.f (Maastricht), krof (Maastricht), kròf (Maastricht), kròòf (Maastricht), króf (Maastricht) bochel [ZND 01 (1922)] || bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] || bult [ZND 01 (1922)], [ZND m] || een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)] III-1-2
bod bod: bod (Maastricht, ... ), bòt (Maastricht, ... ), roep: roop (Maastricht) de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)] III-3-1
bode bode: baoj (Maastricht) bode [ZND 01 (1922)] III-3-1
bodem bodem: bōi̯ǝm (Maastricht), bōjǝm (Maastricht) De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.] || Het aaneengevlochten bodemstuk van de mand. Zie ook afb. 269. [N 40, 45; N 40, 46] I-13, II-12
bodem van het vat bodem: bōjǝm (Maastricht) Het ronde sluitstuk dat aan beide kanten van het vat in de kroos wordt aangebracht. De bodem bestaat uit verschillende losse plankjes die met behulp van drevels aan elkaar bevestigd worden. Zie ook afb. 223. [N E, 38a; monogr.] II-12