23724 |
voorbidden |
voorbeden:
veurbeie (Q095p Maastricht),
veurbeije (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
veurbèje (Q095p Maastricht),
veurbèjje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
veurbèjə (Q095p Maastricht)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
26456 |
voorbijligging |
achterligging:
ā.xtǝrlegeŋ (Q095p Maastricht),
voorbijligging:
vǝrbi.legeŋ (Q095p Maastricht)
|
Wanneer een gebogen kerf aan de buitenkant van de steen 8 tot 10 cm voorbij haar beginpunt aan het kropgat ligt, noemt men dit verschil de voorbijligging. De voorbijligging wordt gemeten met een mal, een houten plank met de kromming van de kerf en aan het uiteinde enkele gaten. Een van die gaten plaatst men in het midden van de steen om hem in panden te verdelen of om te zien of de voorbijligging nog juist is. [Jan 211; Coe 182]
II-3
|
25837 |
voorbodem |
voorbodem:
vø̄rbōjǝm (Q095p Maastricht)
|
De voorste bodem van een bierton waarin het aansteekgat zit. Zie ook het lemma ''aansteekgat''. [N 35, 92]
II-2
|
24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
afvoer:
aofvoer (Q095p Maastricht),
doorsteek:
doorsteek (Q095p Maastricht),
droogvallen:
v.d. maos bijvoorbeeld.
drūūgvallə (Q095p Maastricht),
karrenweg:
kaareweeg (Q095p Maastricht),
oversteek:
euversteek (Q095p Maastricht),
voorde:
voor (Q095p Maastricht),
waad:
wàt (Q095p Maastricht)
|
de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)] || doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19767 |
voordeur, huisdeur |
voordeur:
väördeur (Q095p Maastricht),
De väördeur steit ope, ¯t trèk versjrikkelik
väördeur (Q095p Maastricht)
|
huisdeur voor aan de straat || voordeur
III-2-1
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
veurgeborchte (Q095p Maastricht),
veurgebörchte (Q095p Maastricht),
voorgeborchte (Q095p Maastricht)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23384 |
voorgeborchte van de biechtstoel |
biechtstoel:
in de beegstool (Q095p Maastricht),
hokje:
hokske (Q095p Maastricht),
zweethokje:
zweithökske (Q095p Maastricht)
|
Dat gedeelte van de biechtstoel, waar de biechteling neerknielt [voorgeborchte?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
būtǝ[muur] (Q095p Maastricht),
gevel:
gīvǝl (Q095p Maastricht)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
29951 |
voorhamer |
voorhamel:
vø̜rhāmǝl (Q095p Maastricht),
voorhamer:
vȳrhāmǝr (Q095p Maastricht)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] || Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11, II-9
|
17747 |
voorhoofd |
ster:
štār (Q095p Maastricht),
voorkop:
de aojĕrs vaan zənə veurkop (Q095p Maastricht),
veurkop (Q095p Maastricht),
veurkòp (Q095p Maastricht),
vørkoͅp (Q095p Maastricht)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)] || voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|