31165 |
vulstok, vulijzer |
vulijzer:
vø̜līzǝr (Q095p Maastricht)
|
Pook waarmee men de rand van de binnenhaam met stro vult. Er zijn verschillende modellen. Linssen (1967, pag. 96) definieert een vulstok als volgt: "Houten lat met een inkerving aan een punt, waarmee men het stro tijdens het vullen op de gewenste plaats duwt": Zie afb. 76. [N 36, 42]
II-10
|
29764 |
vuurhaak |
kissel:
kesǝl (Q095p Maastricht),
krabber:
krabǝr (Q095p Maastricht)
|
Lang ijzer met aan het uiteinde een dwars geplaatste plaat waarmee de sintels uit de oven werden getrokken. [N 98, 121; monogr.]
II-8
|
25979 |
vuurmolen |
stoommolen:
stō.m[molen] (Q095p Maastricht),
stǫwm[molen] (Q095p Maastricht)
|
Molen die met behulp van een stoommachine wordt aangedreven. Het woordtype vuurmolen is ook van toepassing op molens die met een dieselmotor (P 119, P 188) of op elektriciteit werken. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1b add.; Jan 251; Coe 229; Grof 299; monogr.]
II-3
|
32283 |
vuurrooster |
rooster:
r ̇ȳstǝr (Q095p Maastricht)
|
Een ijzeren rooster of vuurkorf waarin een vuur wordt gestookt dat dient om het vat te verwarmen. [N E, 30]
II-12
|
19543 |
vuurslag |
vuurslag:
vuurslaag (Q095p Maastricht),
Heer lag e stökske tónder op d¯n touwbak en sloog vuur d¯rin oet z¯ne vuurslaag
vuurslaag (Q095p Maastricht)
|
stuk staal waarmee men vuur sloeg uit een vuursteen || vuurslag
III-2-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
kooltang:
kōͅltaŋ (Q095p Maastricht),
vuurtang:
vy(3)̄rtaŋ (Q095p Maastricht)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
22899 |
vuurtje stoken |
stoken:
stoke (Q095p Maastricht),
vuurtje stoken:
Sub vuur: e vörke stoke, eig.
e vörke stoke (Q095p Maastricht)
|
[Vuurtje stoken]. || Stoken: a) vuur aanleggen, aanhouden.
III-3-2
|
31238 |
vuurtong |
tong:
toŋ (Q095p Maastricht)
|
Het tongvormige metalen voorwerp dat met behulp van een hefboom op en neer kan schuiven in het blaasgat van de onder het smidsvuur aangebrachte smidsvorm. De vuurtong dient enerzijds om het blaasgat vrij te houden van sintels en as en anderzijds om de luchtstroom van de blaasbalg of ventilator naar het vuur toe te regelen. Zie ook afb. 9. [N 33, 17]
II-11
|
30004 |
vuurvaste mortel |
chamottespecie:
šamǫtspēsi (Q095p Maastricht)
|
Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c]
II-9
|
29814 |
vuurvaste stenen |
chamottestenen:
šamǫtstęjn (Q095p Maastricht)
|
Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.]
II-8
|