24399 |
wesp |
mispel:
mispel (Q095p Maastricht),
mispəl (Q095p Maastricht),
wesp:
wesp (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
wèsp (Q095p Maastricht)
|
wesp [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
19133 |
weten |
weten:
weite (Q095p Maastricht),
wete (Q095p Maastricht)
|
weten
III-1-4
|
21704 |
wethouder, schepen |
schepen:
Opm. is verouderde benaming.
sjepe (Q095p Maastricht),
wethouder:
wethawer (Q095p Maastricht),
wethawwer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
wethawwər (Q095p Maastricht),
wethouwer (Q095p Maastricht),
wèthauwər (Q095p Maastricht),
wèthawwer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
wéthawwər (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!
wèthààw.wər (Q095p Maastricht),
ps. boven de "à"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
wéthàwər (Q095p Maastricht)
|
het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30848 |
wetsteen |
slijpsteen:
slīpstēn (Q095p Maastricht),
slīpstęi̯n (Q095p Maastricht),
vuursteentje:
vȳrstęi̯nšǝ (Q095p Maastricht)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|
32900 |
wetten met de wetsteen |
slijpen:
slī.pǝ (Q095p Maastricht)
|
Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.]
I-3
|
24408 |
wezel |
wezel:
wezel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
wēzəl (Q095p Maastricht)
|
wezel [DC 07 (1939)], [ZND m]
III-4-2
|
22495 |
whisten (kaartspel) |
whisten:
westə (Q095p Maastricht)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17864 |
wiebelen |
hobbelen:
hoobbele (Q095p Maastricht),
kwikkelen:
kwakkele (Q095p Maastricht),
waggelen:
wàggələ (Q095p Maastricht),
wiebelen:
wiebele (Q095p Maastricht),
wiebələ (Q095p Maastricht)
|
Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gęi̯ǝ (Q095p Maastricht)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
33303 |
wiedschopje |
geedschup:
gęi̯šø̜p (Q095p Maastricht)
|
Klein schepje met handvat, voor het af- en/of uitsteken van onkruid; soms ook gebruikt om voer voor kleinvee uit te steken of om te poten. Voor het type scheven, zie het lemma Paardebloem. [N 18, 53; monogr.; add. uit N 18, 18b; GV, K7]
I-5
|