e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bollen bollen: bǫlǝ (Maastricht), wellen: węlǝ (Maastricht) Afgezaagde stukken boomstam die ongeveer de lengte van een duig hebben. Zie ook afb. 205 en het lemma ɛstuk boomstamɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager. Het afkorten wordt gedaan met behulp van de trek- of boomzaag. Zie ook het lemma ɛtrekzaagɛ, ɛboomzaagɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 6b] II-12
bolrijs gaan: gōn (Maastricht), voorrijs: vø̄rręjs (Maastricht) De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a] II-1
bolster van de okkernoot notenschaal: neutesjaol (Maastricht), notenschil: bolster  neutesjèl (Maastricht) notedop || notenschil I-7
bolster van een noot bast: Endepols  bas (Maastricht), bolster: Endepols  bolster (Maastricht), WBD/WLD  bo.lstər (Maastricht), bolstər (Maastricht), holster: WLD  holster (Maastricht), notenschaal: neutesjaol (Maastricht), neutesjaole (Maastricht), WLD  neutəschjèèl (Maastricht), schaal: sjaol (Maastricht), Endepols  sjaal (Maastricht), sjaol (Maastricht), WBD/WLD  sjaol (Maastricht, ... ), WLD  sjaol (Maastricht) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3
bom, spon spon: spon (Maastricht) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bombazijn bombazijn: bomǝzin (Maastricht) Sterk weefsel, thans van katoen, of met linnen ketting en katoenen inslag, aan de achterzijde geruwd, veel gebruikt voor voering, werkmansondergoed enz., vaak verward met pilo (Van Dale, pag. 402). [N 62, 93b; N 62, 89c; MW; monogr.] II-7
bomen (coll.) geboomte: gebuimte (Maastricht) geboomte III-4-3
bomgat, spongat spongat: spongāt (Maastricht), sponning: sponeŋ (Maastricht) De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.] II-12
bomijs bol ijs: bool ies (Maastricht), bomijs: bom ies (Maastricht), hol ijs: haol-ies (Maastricht), hool (Maastricht), papieren zolder: papèrre zolder (Maastricht, ... ) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] || slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
bonbon bonbon: heer koch get bóngbóng veur z¯n döchterke Lekker bóngbóngs  bóngbóng (Maastricht), bonbonnetje: ¯n tuut bonsje veur Leneke  bonsje (Maastricht) bonbon III-2-3