32138 |
wortelfineer |
kegelnoten:
kęjgǝlnø̄tǝ (Q095p Maastricht),
wortelfineer:
wǫrtǝlfenēr (Q095p Maastricht),
wortelnoten:
wǫrtǝlnø̄tǝ (Q095p Maastricht)
|
Mooi fineerhout van de wortels van bomen. Zie ook afb. 163. [N 56, 17a-b]
II-12
|
24736 |
wortelhals |
kraag:
kraag (Q095p Maastricht),
Endepols
kraag (Q095p Maastricht),
nek:
Endepols
nek (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33563 |
worteltje |
wortelen:
wortel (Q095p Maastricht),
worteltjes:
wörtelkes (Q095p Maastricht)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] || Hoe noemt u: de wortel (daucus carota - fam. umbelliferae) [N 71 (1975)]
I-7
|
25752 |
wortketel |
bierketel:
bierketel (Q095p Maastricht),
bērkētǝl (Q095p Maastricht)
|
De ketel waarin men het aftreksel van mout en water kookt met hop. Volgens de correspondent uit Q 99 was de ketel vervaardigd uit rood koper. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''koken''. [N 35, 30; monogr.]
II-2
|
25777 |
wortkoeler |
koeler:
kø̄lǝr (Q095p Maastricht)
|
Arbeider die belast is met het koelen van wort. [N 35, 58d]
II-2
|
25753 |
wortkoker |
stoker:
stoker (Q095p Maastricht)
|
De arbeider die belast is met het koken van de hoofdwort en/of de nawort in de wortketel. De "stoker" uit Q 95 is vooral verantwoordelijk voor het stoken van het vuur onder de wortketel (Claessen, pag. 3. 40). [monogr.]
II-2
|
25751 |
wortpomp |
pomp:
pomp (Q095p Maastricht),
wortpomp:
wortpomp (Q095p Maastricht),
wortpōmp (Q095p Maastricht)
|
De pomp die men gebruikt om wort van de lekbak naar de wortketel te transporteren. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''jachtbuis''. [N 35, 35b; monogr.]
II-2
|
20917 |
wrang |
sleeuw:
slie (Q095p Maastricht),
wrang:
vrang (Q095p Maastricht),
vraŋ (Q095p Maastricht),
zuur:
Zoere wien Zoere appele De zals door ¯e zoere appel mote biete: je zult aan iets onaangenaams niet kunnen ontkomen
zoer (Q095p Maastricht)
|
tegenstelling van zoet n.l. scherp, wrang || wrang [DC 26 (1954)] || Wrang is een besmettelijke uierontsteking van droogstaande weidedieren. De ziekte treedt op in de zomermaanden, meestal bij meer dieren tegelijk in een weide. Eén of meer uierkwartieren veretteren. Het zieke kwartier zwelt, voelt hard en warm aan en is zeer pijnlijk. Het uiervocht is dun en vloeibaar van een gele of grauwe kleur, meestal echter dik en bruinachtig. De oorzaak is de gewone etterbacterie. Niet altijd worden wrang en mastitis scherp van elkaar onderscheiden. [N 52, 6a; A 48A, 11a; monogr]
I-11, III-2-3
|
17679 |
wreef |
gewricht:
gevriech (Q095p Maastricht),
vrei:
vrī (Q095p Maastricht),
wreef:
vreef (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
vrēēf (Q095p Maastricht)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
bokketig:
bokketig (Q095p Maastricht),
knoterig:
knoterig (Q095p Maastricht),
kreutselig:
kreutsjələch (Q095p Maastricht),
lichtgevoelig:
lieggeveulig (Q095p Maastricht),
voor een scheet giftig zijn:
veur ⁄ne sjeet giftig zien (Q095p Maastricht),
vregelachtig:
cf. WNT XXIII, kol. 456-458, s.v. "vreigelen - vreegelen, vrei(e)len, vreelen, wreelen"4. moeilijkheden maken, dwarsbomen ....etc.
vreigelechtig (Q095p Maastricht),
wrevelig:
wrevelig (Q095p Maastricht)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|