e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomkruin bladerkroon: blaajerkroen (Maastricht, ... ), boomkruin: boumkroen (Maastricht), kroon: eigen spellingsysteem  kroon (Maastricht), kruin: kroen (Maastricht, ... ), kroene mv (Maastricht), Endepols  kroen (Maastricht, ... ), Endepols = alle takken samen met de bladdragende takmassa  de kroen (Maastricht), WBD/WLD  kroen (Maastricht, ... ), krŏĕn (Maastricht), WLD  kroen (Maastricht, ... ), kəroen (Maastricht) boomkroon || De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)] III-4-3
boomkruiper boomkruiper: boumkrüper (Maastricht) boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)] III-4-1
boomleeuwerik boomleeuwerik: baumliewérrek (Maastricht), boumliewêr(re)k (Maastricht), boomliewerk: baumliewerk (Maastricht), leeuwerik: lieuwerik (Maastricht), liewerk: lieuwèrk (Maastricht), liewèrk (Maastricht) boomleeuwerik || Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik: boomleeuwerik (15 alleen in droog terrein (bijv. hei niet veel op trek; zang is heel helder, klokjesachtig [lululululu] [N 09 (1961)] III-4-1
boompieper pieper: pieper (Maastricht), piepertje: pieperke (Maastricht) boompieper || boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
boomstronk stob: stóbbe (Maastricht), stronk: het gewone woord is strunkel  strónk (Maastricht) boomstronk || stronk III-4-3
boomvalk boomvalk: boumvaalk (Maastricht) valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)] III-4-1
boomvruchten stelen klauwen: klauwə (Maastricht), stelen: stelen (Maastricht), tikken: Vgl. Maastricht Wb., pag. 427: tikken, b. gappen, stelen.  froͅyt tekə (Maastricht) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boomwagen boomwagel: bǭu̯mwāgǝl (Maastricht), trekbalk: tręk˱balǝk (Maastricht), trikebale (wa): tręk˱bal (Maastricht) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen bonen: bunǝ (Maastricht), boon: boen (Maastricht, ... ), bun (Maastricht) boon (zaad ener bekende peulvrucht) || Hoe noemt u: de boon in het algemeen (phaseolus vulgaris - fam. papilionaceae) [N 71 (1975)] || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7
boord boordje: bōrtjǝ (Maastricht) Afzonderlijk stuk als afwerking of versiersel om de rand van een kleed. [N 62, 31b; MW] II-7