33299 |
boterbloem |
boterbloem:
bōtǝrblom (Q095p Maastricht)
|
Ranunculus L. Een plantengeslacht dat, samen met de (water)ranonkel, uit allerlei verschillende soorten bestaat waarvan sommige inmiddels zeldzaam zijn, zoals de akkerboterbloem (Ranunculus arvensis L.) die vroeger in veel Limburgse akkers voorkwam. In het gebied van het WLD zijn de scherpe (Ranunculus acris L., hierbij afgebeeld), de kruipende (Ranunculus repens L.) en de blaartrekkende (Ranunculus sceleratus L.) boterbloem vrij algemeen en in mindere mate de knolboterbloem (Ranunculus bulbosus L.), de egelboterbloem (Ranunculus flammula L.) en de behaarde boterbloem (Ranunculus sardous Crantz.). De meeste van deze soorten hebben (goud- tot bleek-)gele bloemen en groeien op weilanden, bermen, oevers en andere min of meer vochtige bodem. Ze bloeien van april of mei tot september en worden van ongeveer 10 tot 50 cm hoog. Voor zover mogelijk is de bedoelde soort apart aangegeven. [A 60A, 40, 60, 61, 104; monogr.]
I-5
|
20637 |
boterham |
boterham:
Botramme smere
botram (Q095p Maastricht),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bō.tram (Q095p Maastricht),
bōtram (Q095p Maastricht)
|
boterham [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20754 |
boterham van wit en zwart brood |
preekheer:
Dat smaakde, want de preekhier dee waos good gesmeerd Geine preekhier, allein ¯n wittebroedse botram
preekhier (Q095p Maastricht)
|
boterham van wit en zwart brood
III-2-3
|
20885 |
boterhamworst |
boterhammenworst:
booterammeweurs (Q095p Maastricht),
bootrammeweurs (Q095p Maastricht),
boterammewörs (Q095p Maastricht),
botrammeweurs (Q095p Maastricht),
boterhamworst:
bootramweurs (Q095p Maastricht),
ontbijtworst:
ontbijtwors (Q095p Maastricht),
schinkenworst:
sjinkewörs (Q095p Maastricht)
|
boterhamworst [N 06 (1960)] || hamworst /schinken- [N 06 (1960)]
III-2-3
|
32556 |
boterkorf |
boterkorf:
bōtǝrkø̜̄rǝf (Q095p Maastricht)
|
Rechthoekige mand met hengsel en aan de bovenzijde soms twee kleppen. Zie ook afb. 289. De boterkorf werd volgens het Venrays woordenboek (pag. 105) vroeger gebruikt door boeren om daarmee hun zelfgemaakte boter naar de markt te brengen. [N 20, 50; N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
20553 |
boterkussentje |
babbelaar:
babbeleer (Q095p Maastricht),
boterboontje:
boterbuneke (Q095p Maastricht),
boterknap:
bootərknàp (Q095p Maastricht),
boterknab (Q095p Maastricht),
boterknabbe (Q095p Maastricht),
boterknapje:
booterknepkə (Q095p Maastricht),
bootərknepkə (Q095p Maastricht),
bootərknēpkə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
boter knepkes (Q095p Maastricht),
boterknepke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
boterkussentje:
boterkösseke (Q095p Maastricht)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19551 |
boterlepel |
bottersteek:
botǝrstēk (Q095p Maastricht)
|
Lepel om de boter mee te kneden. Er bestaan platte lepels en lepels met ribbels. Deze laatste worden spaan genoemd. De lepels zijn van hout gemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 20; N 12, 61; N 12, 61 add.; Ge 22, 4; monogr.]
I-11
|
19549 |
boterpot |
botervat:
botervaat (Q095p Maastricht)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34262 |
botersoorten |
grasbotter:
grāsbotǝr (Q095p Maastricht),
roombotter:
rǫu̯mbotǝr (Q095p Maastricht),
weibotter:
węi̯botǝr (Q095p Maastricht)
|
[Ge 22, 104; Ge 22, 106; Ge 22, 109; Ge 22, 112; Ge 22, 113; monogr.]
I-11
|
19517 |
botervlootje |
boterpot:
booterpot (Q095p Maastricht),
boterpotje:
booterpötsje (Q095p Maastricht),
boterschaaltje:
botersjölke (Q095p Maastricht),
botervlootje:
bootervleutsje (Q095p Maastricht),
botervleutsje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
botervlooitsje (Q095p Maastricht),
botervlootje (Q095p Maastricht),
botervlootsje (Q095p Maastricht)
|
botervlootje [DC 23 (1953)], [N 20 (zj)]
III-2-1
|