e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broekspijp broekenpijp: brokepiepe (Maastricht), broekspijp: brookspiep (Maastricht), brookspiepe (Maastricht, ... ), pijp: piepe (Maastricht, ... ) broekspijp || de pijpen van de broek [N 59 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem boksenriem: bookereem (Maastricht), broekenriem: brokereem (Maastricht), brookereem (Maastricht), broekriem: brookreem (Maastricht), riem: heer heel z⁄n brook op mèt ne lere reem (Maastricht), heer hool z⁄n brook op mèt ne leere reem (Maastricht), reem (Maastricht), ⁄r heel z⁄n brook op mèt ne lere reem (Maastricht), b.v. zn brook mèt ne - ophawwe.  reem (Maastricht) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || riem: reep leer, leren band III-1-3
broekzak achter achtertas: achtertes (Maastricht, ... ), achtertès (Maastricht), vottasje: vot-tèske (Maastricht), votteske (Maastricht), vottentas: vottetes (Maastricht) de achterzak [N 59 (1973)] || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij broekentas: broketes (Maastricht), broketès (Maastricht), brooketes (Maastricht), brooketès (Maastricht), broekstas: brookstes (Maastricht), tas: tes (Maastricht), tès (Maastricht), zijtas: zijtes (Maastricht) broekzak || broekzak opzij [N 23 (1964)] || broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] || de broekzak opzij [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak voor steektas: steektes (Maastricht) zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)] III-1-3
broer broer: broor (Maastricht, ... ), brōr (Maastricht, ... ), bróór (Maastricht), brôôr (Maastricht), 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  bror (Maastricht), bróór (Maastricht), met ô op de o  brōr (Maastricht), mrt accent ó op o  brōr (Maastricht), broertje: breurke (Maastricht, ... ), brörke (Maastricht), bruur als aanpassing  brø̄rkə (Maastricht), mon frre (fr.): mónfreer (Maastricht), mon frère  mómfreer (Maastricht) broeder [DC 05 (1937)] || broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)] || broer [DC 03 (1934)] || broer, Waar woont je broer ook weer? [N I (1964)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
broers en zusters (coll. niet gebruiken kinder: kinder (Maastricht) zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05] III-2-2
brok of steek klei bonk: bōŋk (Maastricht), bres: bręs (Maastricht  [(groot stuk dat bij het graven losschoot)]  ) [N 98, 25; monogr.] II-8
brokje klei wolf: wō.f (Maastricht) Brokje klei dat is achtergebleven in de hoek van een neergeslagen vorm. [N 98, 84; monogr.] II-8
brokkelhoef weke voeten: węi̯kǝ vø̄i̯ (Maastricht) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9