17899 |
slepen |
slopen:
slø̄.pǝ (Q180p Mal)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
24535 |
sleutelbloem |
kerksleuteltje:
-
kjerksleuterkes (Q180p Mal)
|
sleutelbloem [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
34180 |
slijm bij de nageboorte |
slijm:
slai̯m (Q180p Mal)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|
34163 |
slijmblaas |
slijm:
slai̯m (Q180p Mal)
|
Gelei-achtige afscheiding uit de schede vóór het kalven. [N 3A, 37]
I-11
|
25352 |
slijpstaal |
pijl:
pīl (Q180p Mal),
staal:
stuǝl (Q180p Mal)
|
Een ± 40 cm lange stalen pin, voorzien van een handvat. Het oppervlak van de pin is soms wel, soms niet geruwd. Het staal wordt gebruikt om een mes of krabber op aan te zetten. Zie afb. 2. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.]
II-1
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slajpstē̜n (Q180p Mal)
|
Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.]
II-1
|
18228 |
slip |
slip:
slip (Q180p Mal)
|
hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18694 |
slip-over |
pullover zonder mouwen:
pullover zonder mouwen (Q180p Mal)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
slipjas:
slipjas (Q180p Mal, ...
Q180p Mal)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas van het zwarte pak, vaak kort [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17695 |
slokdarm |
eetdarm:
ē̜tdɛrm (Q180p Mal),
maagderm:
mǭxdɛrm (Q180p Mal),
slokdarm:
slukdɛrm (Q180p Mal)
|
Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78]
II-1
|