23201 |
biechten (gaan) |
biechten (gaan):
ve goan biechten (Q180p Mal),
ve gon biechte (Q180p Mal),
zich biechten (gaan):
gjeste dig biechten (Q180p Mal),
ve goan os biechte (Q180p Mal)
|
We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
bieje (Q180p Mal),
bieën (Q180p Mal),
bijə (Q180p Mal)
|
bieden [RND], [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bīēr (Q180p Mal),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a
bier (Q180p Mal)
|
bier [RND], [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
33254 |
bietenmolen |
krotensnijder:
krōtǝsnai̯ǝr (Q180p Mal)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
dunnen:
dønǝ (Q180p Mal),
kappen:
kapǝ (Q180p Mal)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
baggelen:
bɛgǝlǝ (Q180p Mal)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
34152 |
bij dekking bevrucht |
vol:
vol (Q180p Mal)
|
De koe is in eerste instantie vermoedelijk bevrucht, als de volgende tochtigheid uitblijft. Na verloop van tijd kan men constateren dat ze drachtig is geworden. [N 3A, 32a]
I-11
|
33184 |
bijeen poten |
kort meteen:
kǫt mętęi̯n (Q180p Mal)
|
De pootaardappelen dichter bijeen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18a]
I-5
|
25440 |
bijl waarmee men het slachtvee klooft |
bijl:
bajl (Q180p Mal),
bęjl (Q180p Mal)
|
Zie ook het lemma ''slachtbijl''. [N 28, 90; monogr.]
II-1
|
25368 |
bijl waarmee men het slachtvee verdooft |
bijl:
bajl (Q180p Mal),
bęjl (Q180p Mal)
|
Om het slachtdier te verdoven geeft de slachter het dier een klap op de kop met de achterkant van de bijl. [N 28, 5a; N 28, 5b; N 28, 10c]
II-1
|