18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
himme (Q180p Mal)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
goede grond:
gui̯ǝ gront (Q180p Mal),
vruchtbare:
vrøxtbārǝ (Q180p Mal)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
21584 |
vruchtgebruik |
hij heeft zijn leef erin:
he het zn lèf tren (Q180p Mal)
|
hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
kooltang:
koy.ltaŋ (Q180p Mal)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25508 |
vuurvaste tegels |
fractairstenen:
frakɛrstēn (Q180p Mal)
|
De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.]
II-1
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wɛjə (Q180p Mal)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24346 |
wandluis |
wandluis:
fon. var. van "wandluis"niet overgenomen
wandluis (Q180p Mal)
|
wandluis [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
18268 |
want |
haas met een duim:
een haas met ne daum (Q180p Mal),
want:
wanten (Q180p Mal)
|
want, handschoen waarvan de vier vingers samen zitten [ZND 35 (1941)] || wanten, met duim maar zonder vingers [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wǫtǝrbloi̯s (Q180p Mal)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
26395 |
watergoot bij onderslagmolens |
kandel/kanjel:
kǫnžǝl (Q180p Mal)
|
De komvormige houten constructie waar het molenrad van onderslagmolens in draait, bestaande uit een bak met zijwanden die even breed als het rad en gedeeltelijk gerond is. Daardoor wordt de kracht van het water optimaal gebruikt. Bij veel molens werd de houten constructie in de loop van jaren vervangen door een betonnen gang. Zie ook afb. 71. [Vds 61; Jan 62; Coe 54; Grof 78]
II-3
|