25622 |
inzakken |
inzakken:
enzakǝ (Q180p Mal)
|
Het inzakken van het brood op de plaats waar een stuk onrijp deeg zit. Er komen verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 29, 68b]
II-1
|
25626 |
inzakken of inzakking |
niet goed opgebold:
ni gut opgǝbǫlt (Q180p Mal),
te lang laten rijzen:
tǝ laŋ løtǝ rejzǝ (Q180p Mal)
|
Het inzakken of de inzakking van het brood, ontstaan doordat de deegpunten niet over elkaar vallen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 71; monogr.]
II-1
|
18705 |
jacquetjak |
jacquetjak (<fr.):
seketjek (Q180p Mal)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
jaket (Q180p Mal)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
bolero (<fr.):
bollero (Q180p Mal),
jacquet (<fr.):
jakket (Q180p Mal)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18193 |
jas: algemeen |
frak:
frak (Q180p Mal)
|
jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
manteltje:
mantelke (Q180p Mal)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18326 |
jasschort |
mantelvoordoek:
matelvərk (Q180p Mal)
|
schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34551 |
jonge gans |
jonge gans:
joŋ gās (Q180p Mal)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|