23274 |
koster |
koster:
köstər (Q180p Mal)
|
koster [RND]
III-3-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
nevelachtig (weer):
nyfəlɛ.təx (Q180p Mal),
nevellucht:
nyfəlox (Q180p Mal),
stil weertje:
stil wɛrkə (Q180p Mal)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19276 |
koude drukte maken |
veel beschaar maken:
veul beschaar moaken (Q180p Mal)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
25235 |
koude mist |
zure nevel:
zurə nyfəl (Q180p Mal)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
bijs:
bais (Q180p Mal)
|
koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pellerien (Q180p Mal)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22858 |
kraaltjes |
parelingen:
pijaliŋə (Q180p Mal)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭn (Q180p Mal)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
26555 |
kraangaten |
koter van de steen:
kȳ.tǝr van dǝ stę̄.n (Q180p Mal
[(enk kū!t)]
)
|
De twee gaten opzij in de molensteen waarin pinnen bevestigd kunnen worden die door de steenogen aan de onderzijde van de steenbeugels worden gestoken. [Vds 160; Jan 185; Coe 150; Grof 178]
II-3
|
17918 |
krabben |
krabben:
krabǝ (Q180p Mal),
schrabben:
šrabǝ (Q180p Mal)
|
Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.]
II-1
|