e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mal

Overzicht

Gevonden: 1732
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koster koster: köstər (Mal) koster [RND] III-3-3
koud, mistig en somber weer nevelachtig (weer): nyfəlɛ.təx (Mal), nevellucht: nyfəlox (Mal), stil weertje: stil wɛrkə (Mal) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude drukte maken veel beschaar maken: veul beschaar moaken (Mal) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
koude mist zure nevel: zurə nyfəl (Mal) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs bijs: bais (Mal) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kraag van een kraagmantel pelerine (<fr.): pellerien (Mal) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
kraaltjes parelingen: pijaliŋə (Mal) kraaltjes [RND] III-3-2
kraan van de metalen gierton kraan: krǭn (Mal) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
kraangaten koter van de steen: kȳ.tǝr van dǝ stę̄.n (Mal  [(enk kū!t)]  ) De twee gaten opzij in de molensteen waarin pinnen bevestigd kunnen worden die door de steenogen aan de onderzijde van de steenbeugels worden gestoken. [Vds 160; Jan 185; Coe 150; Grof 178] II-3
krabben krabben: krabǝ (Mal), schrabben: šrabǝ (Mal) Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.] II-1