33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
overspronghouters:
i̯ø̜̄vǝrsproŋkhō ̞tǝrs (Q180p Mal)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
22707 |
balletje bij het bikkelen |
balletje:
bɛləkə (Q180p Mal)
|
Het balletje of de knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|
18322 |
bandschort met borststuk |
fantasievoordoek:
fantasievərk (Q180p Mal)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19114 |
bang |
bang:
ni bang zin (Q180p Mal)
|
(Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerəməs (Q180p Mal),
barvoets:
bermes (Q180p Mal)
|
barrevoets [ZND 19 (1936)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
19754 |
beddenlaken |
laken:
lōͅkə (Q180p Mal)
|
Een laken (op een bed) [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
’n bjavet (Q180p Mal, ...
Q180p Mal)
|
Een bedevaart. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedienen (Q180p Mal),
gerieven:
iemet gerieve (Q180p Mal)
|
Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)]
III-3-1, III-3-3
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bedriegen (Q180p Mal)
|
bedriegen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|