32825 |
raam van de landrol |
achterste brak:
ɛxtarštǝ brak (Q192p Margraten),
brakken:
brakǝ (Q192p Margraten),
voorste brak:
vø̄rštǝ brak (Q192p Margraten)
|
Het door twee lange en twee korte balkjes gevormde raam waarin of waaronder de rol of cylinder kan draaien. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 2c; JG 1b add.; N 11A, 184b + c + 185b; monogr.]
I-2
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (Q192p Margraten)
|
raar [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
33577 |
radijs |
radijsje:
radieskes (Q192p Margraten, ...
Q192p Margraten)
|
I-7
|
18167 |
rafel |
vadem:
De [ee] uitgesproken als de franse <ê> in même.
veem (Q192p Margraten)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenkop:
sjpinnekop (Q192p Margraten)
|
ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rekel:
rèkel (Q192p Margraten)
|
konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
33207 |
rapen |
oprapen:
ǫprāpǝ (Q192p Margraten),
rapen:
rāpǝ (Q192p Margraten)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
22338 |
ravotten |
rulsen:
In: Veldeke, jg. 40 (1965), nr. 218, p. 7 - voetnoot 23.
rulse (Q192p Margraten)
|
Stoeien, rollen.
III-3-2
|
33764 |
rechterkant van het paard |
vallemepaard:
valǝmǝpēǝrt (Q192p Margraten)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
22890 |
rechtsachter |
rechtsmidden:
rechsmidde (Q192p Margraten)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|