e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spinnenweb spinnengeweef: sjpinnegewèèf (Margraten), spinnenweb: špɛnəwəbə (Margraten) spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)] III-4-2
spitten graven: grãvǝ (Margraten) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
spreeuw spreeuw: špriew (Margraten) Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] III-4-1
spreken, praten kallen: kalle (Margraten), kallen (Margraten), praten: praoten (Margraten) praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)] III-3-1
sprinkhaan sprinkhaan: sjprinkhaan (Margraten) sprinkhaan [DC 07 (1939)] III-4-2
spruiten spruiten: sjproete (Margraten), spruitjes: sjpruutsjes (Margraten) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruitkool, spruitje spruiten: sjproete (Margraten), spruitje: sjpruutsjes (Margraten) [N Q (1966)] I-7
staan staan: sjtó:ə (Margraten), staon (Margraten) staan [DC 02 (1932)] III-1-2
staart staart: sjtart (Margraten, ... ), start (Margraten, ... ), štart (Margraten, ... ), staat: stats (Margraten) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-9, III-4-2
staartriem staartteugel: štarttyǝgǝl (Margraten) Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.] I-10