24381 |
spinnenweb |
spinnengeweef:
sjpinnegewèèf (Q192p Margraten),
spinnenweb:
špɛnəwəbə (Q192p Margraten)
|
spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (Q192p Margraten)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
špriew (Q192p Margraten)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (Q192p Margraten),
kallen (Q192p Margraten),
praten:
praoten (Q192p Margraten)
|
praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sjprinkhaan (Q192p Margraten)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
21007 |
spruiten |
spruiten:
sjproete (Q192p Margraten),
spruitjes:
sjpruutsjes (Q192p Margraten)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sjproete (Q192p Margraten),
spruitje:
sjpruutsjes (Q192p Margraten)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17819 |
staan |
staan:
sjtó:ə (Q192p Margraten),
staon (Q192p Margraten)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
sjtart (Q192p Margraten, ...
Q192p Margraten),
start (Q192p Margraten, ...
Q192p Margraten),
štart (Q192p Margraten, ...
Q192p Margraten),
staat:
stats (Q192p Margraten)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-9, III-4-2
|
33976 |
staartriem |
staartteugel:
štarttyǝgǝl (Q192p Margraten)
|
Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.]
I-10
|