19637 |
steenkool |
kolen:
koale (Q192p Margraten)
|
kolen [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
21421 |
stelen |
stelen:
sjtèle (Q192p Margraten)
|
stelen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
32686 |
stelmechanismen aan de ploeg |
handhaaf:
hãntǝf (Q192p Margraten),
knabben:
knabǝ (Q192p Margraten),
kulterwegge:
køltǝrwęk (Q192p Margraten
[(bij de rolploeg)]
),
molen:
myǝlǝ (Q192p Margraten),
pegeltje:
pēlkǝ (Q192p Margraten
[(bij de rolploeg)]
),
regulateur:
rēgǝlǝtø̄r (Q192p Margraten),
stelschroef:
štɛ l̝šrūf (Q192p Margraten
[(bij de voetploeg)]
),
štɛlšrūf (Q192p Margraten),
veer:
vę̄r (Q192p Margraten)
|
Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.]
I-1
|
20323 |
sterven |
kapotgaan:
kapot˲gou̯ǝn (Q192p Margraten),
sterven:
sjterreve (Q192p Margraten),
štɛrəvə (Q192p Margraten)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || sterven [DC 38 (1964)] || sterven van een mens [N 38 (1971)]
I-11, III-2-2
|
24822 |
sterven van een plant |
kapot gaan:
kapot gouën (Q192p Margraten)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
sjteifdochter (Q192p Margraten)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
sjteifkīēndər (Q192p Margraten)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
sjteifmooder (Q192p Margraten)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
sjteifouwersj (Q192p Margraten)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
sjteifvaadər (Q192p Margraten)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|