24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalber:
sjwalleber (Q192p Margraten),
žwɛlbərə (Q192p Margraten)
|
zwaluw [DC 35 (1963)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
20302 |
boertje |
boer:
boer (Q192p Margraten),
boertje:
buurke (Q192p Margraten)
|
boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)]
III-2-2
|
33332 |
boertje, kleine boer |
boertje:
bȳrkǝ (Q192p Margraten)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
34655 |
bok van het rijtuig |
bok:
bǫk (Q192p Margraten),
voetenbankje:
vǭtǝbɛŋkskǝ (Q192p Margraten)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
24705 |
bolderik |
krukkebloem:
krøkǝblom (Q192p Margraten),
krø̜kǝblǫmǝ (Q192p Margraten)
|
Agrostemma githago L. Een vroeger vrij algemeen, maar nu zeldzaam voorkomend giftig onkruid op akkers en in korenvelden met een ruwbehaarde kelk en bloemen, die paars of purper (zelden wit) van kleur zijn. Het bloeit in juni en juli en wordt 20 tot 100 cm hoog. [A 60A, 58; monogr.]
I-5
|
32326 |
bom, spon |
schroef:
šruf (Q192p Margraten),
stop:
štǫp (Q192p Margraten)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32322 |
bomgat, spongat |
lok:
lōk (Q192p Margraten)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pils (Q192p Margraten)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw houwen:
bond ɛn blāu gəhaouwə (Q192p Margraten)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
24124 |
bonte kraai |
kraai:
krao (Q192p Margraten)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|