19663 |
toilet |
huisje:
hyskə (Q192p Margraten)
|
wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|
17620 |
tong |
tong:
tōng (Q192p Margraten)
|
tong [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34649 |
tonneau |
tonneau:
tǝnō (Q192p Margraten)
|
Laag tweewielig rijtuigje voor vier personen met banken in de lengte van de bak en een achteringang. Het heeft vrij hoge wanden met afgeronde hoeken, waardoor het op een ton lijkt, en het is volledig open. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 7; N G, 51; monogr.]
I-13
|
32056 |
toogpin |
pin:
pen (Q192p Margraten),
pēn (Q192p Margraten)
|
De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.]
II-12
|
29108 |
tornen |
losdoen:
losduǝ (Q192p Margraten)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
32942 |
touw om het hooi vast te sjorren |
bindzeel:
beŋzęi̯l (Q192p Margraten)
|
Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.]
I-3
|
19710 |
trapleer |
trap:
trap (Q192p Margraten),
trapledder:
traplödder (Q192p Margraten)
|
trapleer [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛxtǝr (Q192p Margraten)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
32816 |
trekhaak van de cultivator |
haak:
hǭk (Q192p Margraten),
trekhaak:
trękhǭk (Q192p Margraten)
|
Aan het zwenkwiel of de voorkar van de cultivator zit van voren een haak waaraan het trektuig van het paard gekoppeld wordt. [N 11A, 151a; monogr.]
I-2
|
22861 |
trommeltje |
trommeltje:
tröməlkə (Q192p Margraten)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|