34061 |
vaars |
vaars:
vīǝrs (Q192p Margraten)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
šōətəlsplak (Q192p Margraten)
|
afwasdoek
III-2-1
|
20330 |
vader |
oude:
Indien men er met anderen over spreekt ba, peer of ouwe, meestal dan mnen ouwe, maar men spreekt hem aan met pa, soms papa"; cf. VD s.v. "ouwe"2. oudeheer, vader
ouwe (Q192p Margraten),
pa:
Indien men er met anderen over spreekt ba, peer of ouwe, meestal dan mnen ouwe, maar men spreekt hem aan met pa, soms papa
ba (Q192p Margraten),
pa (Q192p Margraten),
papa:
Indien men er met anderen over spreekt ba, peer of ouwe, meestal dan mnen ouwe, maar men spreekt hem aan met pa, soms papa
papa (Q192p Margraten),
pre (fr.):
Indien men er met anderen over spreekt ba, peer of ouwe, meestal dan mnen ouwe, maar men spreekt hem aan met pa, soms papa
peer (Q192p Margraten),
vader:
vaader (Q192p Margraten)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
30177 |
vakwerkbouw |
vakbouw:
vak˱bu.w (Q192p Margraten)
|
Bouwwijze die zich kenmerkt door het feit dat het muurwerk ervan is samengesteld uit een geraamte van staande, liggende en soms ook diagonaal lopende houten balken. Zie ook afb. 46. Bij de vakwerkbouw ging men als volgt te werk. Rechtop in de grond plaatste men ruw behakte, houten balken langs de hele omtrek van het te bouwen huis. Daar tussenin spande men regels, horizontaal lopende balken. Tussen deze regels werd een vlechtwerk van latten en twijgen bevestigd. Hierover smeerde men vervolgens een laag leem waardoor koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens- of mensenhaar was gemengd. Nadat deze eerste leemlaag was gedroogd, werd meestal nog een tweede laag aangebracht, die glad werd afgewerkt. Wanneer ook deze laag droog was, werd het geheel met kalk gewit. In plaats van een vlechtwerk werd ook wel metselwerk tussen de balken aangebracht. De balken werden in een aantal plaatsen zwart geverfd. In Q 208 noemde men dit: 'zwarten' ('šw'tsǝ'). Het onderste gedeelte van de muren, in Q 121 'sokkel' ('zǫkǝl') genoemd, werd met teer zwart gemaakt. Sommige invullers (bijvoorbeeld uit Q 20 en Q 113) vermelden ook het gebruik van een natuur- of bakstenen fundament waarop het raamwerk werd geplaatst. In Q 20 werd zo'n gemetselde fundering met de term 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') en in Q 196 en Q 196a met 'gescheut' ('gǝšø̄j') aangeduid. Volgens Lochtman (pag. 28) was het nadeel van dit soort behuizingen dat er zich vaak wandluizen in de leem nestelden. In Q 121 werden dergelijke huizen dan ook geringschattend 'wantsenboeden' ('wantsǝbūdǝ') genoemd. [N 31, 45a; N 4A, 52f; monogr.; Vld]
II-9
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q192p Margraten),
vàngə (Q192p Margraten)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
34297 |
varken |
varken:
vɛrǝkǝ (Q192p Margraten)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrǝkǝs[stal] (Q192p Margraten),
varkensstallen:
vɛrǝkǝsštɛl (Q192p Margraten)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trǫu̯ǝx (Q192p Margraten),
trǭax (Q192p Margraten)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
33396 |
varkenswei |
varkenswei:
vɛrǝkǝs˱węi̯ (Q192p Margraten)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
krenten:
krɛntǝ (Q192p Margraten),
schaapskeutelen:
šǭpskyǝtǝlǝ (Q192p Margraten),
schapenkeutelen:
šǭpǝkø̄tǝlǝ (Q192p Margraten),
stront:
štront (Q192p Margraten)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|