24501 |
braambes |
bramelen:
brōmələ (Q192p Margraten)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
bro.mǝlǝ (Q192p Margraten)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandgevel:
brānt˲gēvǝl (Q192p Margraten)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
netel:
nēǝtǝl (Q192p Margraten)
|
Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5
|
24475 |
brem |
geelster:
gilster (Q192p Margraten),
-
gilster (Q192p Margraten)
|
brem [DC 47 (1972)]
III-4-3
|
18392 |
bretel |
help:
hellepe (Q192p Margraten)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21250 |
brief |
brief:
bre.f (Q192p Margraten)
|
brief [RND]
III-3-1
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
kluk (Q192p Margraten)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
brook (Q192p Margraten),
doe löps auch altied met ⁄n afgezakde brook (Q192p Margraten),
hee heel zien brook op mèt ene leere reem (Q192p Margraten)
|
broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeraas (Q192p Margraten),
ps. boven de a staat nog een ? en een `; deze combinatieletter is niet te maken.
mŏĕras (Q192p Margraten)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|