34273 |
de stal uitmesten |
mesten:
mestǝ (Q192p Margraten),
uitslepen:
ūtšlē̜pǝ (Q192p Margraten),
uittrekken:
ūttrɛkǝ (Q192p Margraten),
uitvaren:
ūtvārǝ (Q192p Margraten)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
19785 |
de was invochten |
besprinkelen:
besprinkele (Q192p Margraten),
invochten:
invochte (Q192p Margraten)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|
32702 |
de wintervoor ploegen |
belken:
bęlǝkǝ (Q192p Margraten),
in bermpjes leggen:
e bɛrǝmkǝs lęqǝ (Q192p Margraten),
op een stoel zetten:
ǫp˱ ǝnǝ štōl zętǝ (Q192p Margraten),
op stollen zetten:
ǫp štǫlǝ zętǝ (Q192p Margraten),
op stolletjes zetten:
ǫp štø̜lkǝs ˲zętǝ (Q192p Margraten)
|
Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.]
I-1
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dęksǝl (Q192p Margraten)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (Q192p Margraten)
|
denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (Q192p Margraten),
dø͂ͅr (Q192p Margraten)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur
II-9, III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
kleŋk (Q192p Margraten
[(meestal een gebogen ijzer)]
)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
schuurpoortje:
šøǝrpø̄rtšǝ (Q192p Margraten)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
19807 |
dienblad |
dienblad:
dēnblāt (Q192p Margraten),
schenkblad:
šeŋk˂blāt (Q192p Margraten)
|
dienblad [DC 27 (1955)], [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (Q192p Margraten)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|