33192 |
dubbelschaar van de aanaardploeg |
dobbel riester:
dǫbǝl rēstǝr (Q192p Margraten)
|
Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25]
I-5
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duumeling (Q192p Margraten)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
doezendpoe.t (Q192p Margraten)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20721 |
dun sneetje brood |
blad:
blaat (Q192p Margraten)
|
Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18685 |
dunne sjaal |
sjerpje:
sjerrepke (Q192p Margraten)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19310 |
durven |
durven:
durve (Q192p Margraten)
|
durven (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
deur (Q192p Margraten)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
døjə (Q192p Margraten)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
ekheunšə (Q192p Margraten)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
wrattel:
vratǝl (Q192p Margraten)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|