18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
ho.ət (Q192p Margraten)
|
hoed [RND]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄ (Q192p Margraten),
hø̄jǝ (Q192p Margraten)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
hōf˱īzǝr (Q192p Margraten)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nūǝtštal (Q192p Margraten),
nūǝtštāl (Q192p Margraten),
ūǝtštal (Q192p Margraten)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
33646 |
hoek van een stuk land |
tomp:
tømp (Q192p Margraten)
|
Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.]
I-8
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
körner (Q192p Margraten)
|
Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
gaffel:
gafǝl (Q192p Margraten)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
19784 |
hond |
hond:
hoont (Q192p Margraten)
|
hond
III-2-1
|
28675 |
honingpers |
pers:
pãs (Q192p Margraten)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kòp (Q192p Margraten)
|
hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|