20380 |
jongen met wie men verloofd is |
liefste:
leefste (Q192p Margraten),
mens:
mīēnsj (Q192p Margraten)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18702 |
jongensblouse |
bloes:
bloaws (Q192p Margraten)
|
jongensblouse, ruime bovenkledingstuk met band of elastiek in de taille [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
aanspender:
ānspęndǝr (Q192p Margraten),
hoddelsjong:
hoddelsjong (Q192p Margraten),
varkensjong:
vɛrǝkǝsjǫŋ (Q192p Margraten)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
20697 |
jus, vleesnat |
jus:
zju (Q192p Margraten),
saus:
saws (Q192p Margraten)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (Q192p Margraten),
kake (Q192p Margraten)
|
kaak [DC 02 (1932)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
rake (Q192p Margraten, ...
Q192p Margraten)
|
Was er vroeger een ander woord bekend? Zo ja, welk? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
19791 |
kaars |
kaars:
kērs (Q192p Margraten)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:rtə (Q192p Margraten)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
23125 |
kaarter |
kaarter:
In: Veldeke, jg. 39 (1964), nr. 216/217, p. 106 - voetnoot 25.
keeëter (Q192p Margraten)
|
Kaarter, kaartspeler.
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kîês (Q192p Margraten)
|
kaas [RND]
III-2-3
|