18700 |
manchetknoop |
manchettenknoop:
manzjittekneup (Q192p Margraten)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34051 |
mannelijk kalf |
stier:
štēr (Q192p Margraten)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34395 |
mannelijk lam |
bokje:
bykskǝ (Q192p Margraten)
|
[L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (Q192p Margraten),
weer:
wēr (Q192p Margraten)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
24204 |
mannelijke eend |
wenderik:
wēndǝrek (Q192p Margraten)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]
I-12
|
24205 |
mannelijke eend, woerd |
wenderik:
weenderik / piele piele (Q192p Margraten)
|
woerd: mannelijke eend. Hoe roept men eenden? [GV K (1935)]
III-4-1
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
bok (Q192p Margraten),
boq (Q192p Margraten)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34555 |
mannelijke kalkoen |
schroethaan:
šrūthān (Q192p Margraten)
|
[A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.]
I-12
|
18673 |
mannenkleren |
mansluikleren:
mansluujkléjer (Q192p Margraten)
|
mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18703 |
mantelpak |
mantelpakje:
maantelpekske (Q192p Margraten)
|
mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|