17617 |
lip |
lip:
lip (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde)
|
lip [ZND 01 (1922)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lip (Q089p Martenslinde)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
leͅs (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde),
wilde lis:
wil leͅsse (Q089p Martenslinde)
|
lis [ZND 29 (1938)] || soorten lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
18051 |
litteken |
litteken:
litēkə (Q089p Martenslinde)
|
litteken [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
blaken:
blǭ.kǝ (Q089p Martenslinde),
keken:
kɛ̄i̯kǝ (Q089p Martenslinde)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17688 |
long |
long:
loŋ (Q089p Martenslinde)
|
long [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
31186 |
loodgieter |
dakwerker:
dǭkwęrkǝr (Q089p Martenslinde)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
30795 |
looien |
looien:
lojǝ (Q089p Martenslinde)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
ši̯eͅt (Q089p Martenslinde)
|
loot [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
lo:pə (Q089p Martenslinde),
lope (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde),
lōpə (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde),
lō.pǝ (Q089p Martenslinde)
|
de jongens lopen op stelten (stok met voetplankje) [ZND 07 (1924)] || lopen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)] || lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|