33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
mǭx (Q089p Martenslinde)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doornenhaag:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
diənəhōͅx (Q089p Martenslinde),
haag:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
hōͅx (Q089p Martenslinde),
zie ook ZND24, 039a/b, apart ingevoerd
hōͅx (Q089p Martenslinde),
rode, een -:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
roj (Q089p Martenslinde)
|
haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] || haagdoorn [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
ronkkever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
roenkkèver (Q089p Martenslinde)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
klee metsike (Q089p Martenslinde),
metskə (Q089p Martenslinde),
métskə (Q089p Martenslinde),
vrouwtje:
klee vróókə (Q089p Martenslinde),
wijfje:
klee wèfkə (Q089p Martenslinde)
|
klein meisje [ZND 11 (1925)] || meisje [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33294 |
melganzevoet |
schietkruid:
šē.tkrō.t (Q089p Martenslinde)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
męlk (Q089p Martenslinde),
męlǝk (Q089p Martenslinde),
mɛ.lǝk (Q089p Martenslinde),
mɛlk (Q089p Martenslinde)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
afromer:
ǭfrēmǝr (Q089p Martenslinde)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
24808 |
melkdistel |
dauwdissel:
do disəl (Q089p Martenslinde),
dodissel (Q089p Martenslinde),
dauwdistel:
do disəl (Q089p Martenslinde),
dodissel (Q089p Martenslinde),
doodissel (Q089p Martenslinde),
distel:
distel (Q089p Martenslinde)
|
[ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)] || Melkdistel (Sochus oleraceus) [N 92 (1982)] || Zachte melkdistel (voor konijnen) [ZND 23 (1937)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
mɛ.lkǝ (Q089p Martenslinde)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
20470 |
menstruatie |
regels:
znd 1 a-m;
règəls (Q089p Martenslinde),
verandering:
znd 1 a-m;
vəraanəring (Q089p Martenslinde)
|
maandstonden [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|