20911 |
pruim |
pruim:
proem (Q089p Martenslinde)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
18926 |
prutsen |
fritselen:
fritsələ (Q089p Martenslinde),
klommelen:
kloemmələ (Q089p Martenslinde),
prutsen:
pritsen (Q089p Martenslinde)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
geknoei:
wōͅ gəknooi (Q089p Martenslinde)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
tip (Q089p Martenslinde)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
e roitsel (Q089p Martenslinde)
|
Een raadsel. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
33272 |
raapzaadolie |
raapsmout:
ru̯ǫpsmā.t (Q089p Martenslinde)
|
De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
28447 |
raat |
schruit:
šruǝt (Q089p Martenslinde),
šrō.t (Q089p Martenslinde)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
konstədatrojə (Q089p Martenslinde)
|
Kunt ge dat raden? [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
32189 |
radmaker |
ramaker:
rǭmē̜kǝr (Q089p Martenslinde)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
ráməlar (Q089p Martenslinde)
|
rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|