e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speld spang: spaŋ (Martenslinde) Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7
spelden vastspangen: vasspanǝ (Martenslinde) Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34] II-7
spelen (alg.) spelen: ichsp[i}el, ə spielt, və sp[i}ele (Martenslinde) Ik speel, hij speelt, wij spelen. [ZND 07 (1924)] III-3-2
spenen spenen: spēnǝ (Martenslinde) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9
spie spie/spij: spi(i̯) (Martenslinde) De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] I-3
spijbelen achter de hagenschool gaan: ātərdəhōͅgəš[u}olgo[i}n (Martenslinde) Spijbelen (de school ontlopen, achter de hagen schoolgaan). [ZND 07 (1924)] III-3-1
spijkeren nagelen: nęxǝlǝ (Martenslinde) Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.] II-12
spikken spikken: spikǝ (Martenslinde) Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spinnen spinnen: spenə (Martenslinde) spinnen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
spinnenweb spinnengeweef: spinnegewjëf (Martenslinde) spinnenweb [ZND 07 (1924)] III-4-2