e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spit geschot: gesjøwoət (Martenslinde) een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] III-1-2
spits, kop van de mijt spits: spets (Martenslinde) Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spitten graven: grǭvǝ (Martenslinde) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
sporen van de haan sporen: spu̯orǝ (Martenslinde) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sporten scheien: šēǝ (Martenslinde), sproten: spruɛ.tǝ (Martenslinde) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
spreeuw spreeuw: sprēf (Martenslinde) spreeuw [ZND 07 (1924)] III-4-1
spreken, praten kallen: həkanvlōͅmskalə (Martenslinde) Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] III-3-1
springen springen: sprenge (Martenslinde), spreŋə (Martenslinde) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier springduur: spreŋdīǝr (Martenslinde) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
staal staal: st[u}ol (Martenslinde) Staal (monster). [ZND 07 (1924)] III-3-1