e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steelvormig handvat steel: sti̯eͅl (Martenslinde) steel van een vork [ZND 07 (1924)] III-2-1
steengruis kiezel: kīzǝl (Martenslinde) Kleine stukjes steen waarmee men wegen bedekt. Voor een verklaring van het woordtype ɛbrokkeljonɛ zie men de toelichting bij het lemma ɛmokerɛ (WLD II.9, blz. 15) waarin ɛbrokkeljonɛ in verband wordt gebracht met het Franse ɛbriquallonsɛ en het Waalse ɛbricayonsɛ ø̄steenpuinø̄.' [L 24, 28a; monogr.] I-8
steenkool kolen: kuələ (Martenslinde, ... ) steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)] III-2-1
stelen stelen: ste:lə (Martenslinde), stèle (Martenslinde) stelen [ZND 25 (1937)] III-3-1
stengel, steel steel: st˙i̯ɛl (Martenslinde) Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
sterx ster: stār (Martenslinde) ster [ZND 07 (1924)] III-4-4
stiefkinderen stiefkinder: stīēfkennər (Martenslinde) stiefkinderen [ZND 11 (1925)] III-2-2
stiefmoeder stiefmoeder: stīfmūdər (Martenslinde) stiefmoeder [ZND 11 (1925)] III-2-2
stiefvader stiefvader: stīfōͅdər (Martenslinde) stiefvader [ZND 11 (1925)] III-2-2
stier duur: dīr (Martenslinde), dīǝr (Martenslinde) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11