19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stai̯fsəl (Q089p Martenslinde)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
sti.bi.gǝls (Q089p Martenslinde)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hōu̯ (Q089p Martenslinde),
ju(j):
jȳ (Q089p Martenslinde)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
24565 |
stinkende gouwe |
melkkruid:
mèlkkroot (Q089p Martenslinde),
wratskruid:
vratskrø͂ͅt (Q089p Martenslinde),
wrattenkruid:
vratəkrø͂ͅt (Q089p Martenslinde)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
19708 |
stoel |
stoel:
stūl (Q089p Martenslinde)
|
stoel [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stub:
steͅp (Q089p Martenslinde)
|
stof [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
troffel:
trufəl (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde)
|
stofblik [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stublommel:
steͅpluməl (Q089p Martenslinde)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
roe:
Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.
rīē (Q089p Martenslinde),
wis:
znd 23, 60c;
wis (Q089p Martenslinde)
|
gard (stok) [ZND 01 (1922)] || stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
34577 |
stootring |
as:
as (Q089p Martenslinde)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|