28963 |
vademen |
indoen:
ęndūn (Q089p Martenslinde)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
vader:
vaodər (Q089p Martenslinde),
vaor (Q089p Martenslinde)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lē.f (Q089p Martenslinde)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
17822 |
vallen |
vallen:
vallen (Q089p Martenslinde)
|
vallen [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
20474 |
van hoge afkomst |
van adel:
van òddəl (Q089p Martenslinde),
van goed volk:
van gŏĕt folk (Q089p Martenslinde),
van groot volk:
fan gróót folk (Q089p Martenslinde)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rē.zǝlǝ (Q089p Martenslinde),
rē̜zǝlǝ (Q089p Martenslinde)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q089p Martenslinde),
vaŋə (Q089p Martenslinde)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
21254 |
varen |
varen:
vōͅrə (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde)
|
varen [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
34297 |
varken |
varken:
varkǝ (Q089p Martenslinde),
vá.rkǝ (Q089p Martenslinde),
vɛrkǝ (Q089p Martenslinde)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
schoot:
šu̯ot (Q089p Martenslinde)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|