17653 |
aars |
aarsdarm:
(n) oͅz(darm) (Q089p Martenslinde),
kont:
kǭ.nt (Q089p Martenslinde),
naarsdarm:
(n) oͅz(darm) (Q089p Martenslinde)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars [ZND 01 (1922)]
I-9, III-1-1
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
hattən oeəs (Q089p Martenslinde),
hatənuos (Q089p Martenslinde),
iès (Q089p Martenslinde),
kukən uos (Q089p Martenslinde),
šepən[u}os (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde),
u of oe?
uəs (Q089p Martenslinde),
uəsə (Q089p Martenslinde)
|
Aas (kaartspel). [ZND 01 (1922)] || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
abuis:
ook materiaal znd 19a,6
aby(3)̄s (Q089p Martenslinde),
mis:
də beͅs mis (Q089p Martenslinde),
ook materiaal znd 19a,6
də beͅs mis (Q089p Martenslinde)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
ā.tǝrhǭm (Q089p Martenslinde)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33802 |
achterknie |
hakken:
ha.kǝ (Q089p Martenslinde)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
17651 |
achterste |
achterste:
ātəstə (Q089p Martenslinde)
|
achterste [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
terug:
tryk (Q089p Martenslinde),
terug-ju(j):
tryk jy (Q089p Martenslinde)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruittrekken:
ateroottrekken (Q089p Martenslinde),
terugwaarts trekken:
treggerwats trekken (Q089p Martenslinde)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
achterste hoofdbred:
ā.stǝ hēt˱brē̜.t (Q089p Martenslinde)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17781 |
adem |
adem:
oiəm (Q089p Martenslinde),
asem:
oisəm (Q089p Martenslinde)
|
adem [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|