20554 |
drop |
klis:
zie ook znd 1u,45a
klis (Q089p Martenslinde)
|
drop [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33525 |
druiventros |
wijndruiventroek:
weendroeventroek (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 33 (1940)]
I-7
|
25133 |
druppel |
drup:
drep (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde),
dreͅp (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
doorregenen:
dorengele (Q089p Martenslinde),
dorrengele (Q089p Martenslinde),
regenen:
rɛŋərə (Q089p Martenslinde),
ps. of toch omspellen volgens IPA: [r@]\\r\\]?
rɛŋərə (Q089p Martenslinde)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
daidouvestōͅm, əntōͅmdouf (Q089p Martenslinde),
dauv (Q089p Martenslinde),
douv (Q089p Martenslinde),
dovenhage ... (Q089p Martenslinde),
Pl. [do:.ve]
dauf (Q089p Martenslinde)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dauv (Q089p Martenslinde),
douv (Q089p Martenslinde)
|
duif [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)]
III-4-1
|
22787 |
duiken |
onder water gaan:
onner woͅtter gon (Q089p Martenslinde)
|
In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
21312 |
duits |
duits:
(døͅi̯ts) (Q089p Martenslinde),
dai̯ts (Q089p Martenslinde)
|
Duits [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dō.vǝs (Q089p Martenslinde),
duives:
dō.vəs (Q089p Martenslinde),
dōvəs (Q089p Martenslinde)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
slag:
slōch (Q089p Martenslinde),
slǭ.x (Q089p Martenslinde),
val:
vā.l (Q089p Martenslinde),
vā.l (Q089p Martenslinde)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|