33605 |
enten |
greffelen:
greffele (Q089p Martenslinde),
griffelen:
grifələ (Q089p Martenslinde)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 34 (1940)]
I-7
|
28827 |
entre-deux |
entre-deux:
entre-deux (Q089p Martenslinde)
|
Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5]
II-7
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
art (Q089p Martenslinde),
ɛrt (Q089p Martenslinde)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
ète (Q089p Martenslinde),
ɛ:tə (Q089p Martenslinde)
|
eten [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
20719 |
etensresten |
orten:
èrte (Q089p Martenslinde)
|
hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18047 |
etter |
materie:
matiierə (Q089p Martenslinde)
|
etter [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
terwarshout:
tǝrwi̯ǫ.shō.t (Q089p Martenslinde)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
hję.vǝ (Q089p Martenslinde)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
20172 |
familie |
familie:
fəmīēlə (Q089p Martenslinde)
|
verwant; wij zijn niet verwant [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
19142 |
fatsoenlijk |
fatsoenlijk:
Das ene fatsounləkə mins (Q089p Martenslinde)
|
Dat is een fatsoenlijk mens. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|