id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34305 | gesneden mannelijk varken | barg: bá.rǝx (Martenslinde), berg: bɛrx (Martenslinde) | Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12] I-12 |
18254 | gesp | gesp: yasp (Martenslinde) | gesp [ZND 01 (1922)] III-1-3 |
18828 | getob; tobben | gemartel: ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel gemattel (Martenslinde), gəmatəl (Martenslinde), gesukkel: ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel gesiggel (Martenslinde) | gemartel [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
21321 | getuigen | getuigen: gətai̯gə (Martenslinde), tuigen: tajgə (Martenslinde) | getuigen [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-3-1 |
21322 | gevangenis | prison (<fr.): pərzoŋ (Martenslinde), Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis. prɛsoŋ (Martenslinde) | gevangenis [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-3-1 |
19743 | gevel | gevel: gēͅvəl (Martenslinde) | een schoone gevel [ZND 35 (1941)] III-2-1 |
17808 | geven | geven: gève (Martenslinde) | geven [ZND 25 (1937)] III-1-2 |
17790 | gevoelig (zijn) | gevoelig: yəvīlich (Martenslinde), nog pijn doen: te:t noch pain (Martenslinde) | gevoelig [ZND 01 (1922)] || mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)] III-1-1 |
17740 | gevoelloos (zijn) | dood: do:t (Martenslinde) | in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)] III-1-1 |
32966 | gewas | gewas: gǝwas (Martenslinde) | Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.] I-4 |