id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24196 | kraanvogel | kroenekraan: kru:nəkroͅ:n (Martenslinde), krūnəkrōͅn (Martenslinde) | kraanvogel [ZND 01 (1922)] III-4-1 |
17918 | krabben | krabben: krabə (Martenslinde), kretsen: krētsə (Martenslinde) | krabben [ZND 01 (1922)] III-1-2 |
21342 | krant | gazet (<fr.): gəzet (Martenslinde) | krant [ZND 17 (1935)] III-3-1 |
25034 | krassen | bekretsen: bekretse (Martenslinde), kwaken: kwākə (Martenslinde) | krassen [ZND 01 (1922)] III-4-4 |
21031 | kreeft | kreeft: ook in ZND 28, 048 kriëf (Martenslinde) | kreeft [ZND 01 (1922)] III-2-3 |
24339 | krekel | krekel: krīkəl (Martenslinde) | krekel [ZND 01 (1922)] III-4-2 |
20707 | krentenbrood | krentenkoek: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m) krentekoek (Martenslinde), krentenmik: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m) krentemik (Martenslinde), krentəmik (Martenslinde) | krentenbrood [ZND 28 (1938)] III-2-3 |
18875 | kreunen | kermen: kaimə (Martenslinde) | kreunen [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
17994 | kreunen van de pijn | kuimen: kai̯mə (Martenslinde), lamenteren: lammertíəd (Martenslinde) | hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND 01 (1922)] III-1-2 |
33831 | kribbebijter | kribbebijter: krebǝbē.tǝr (Martenslinde) | Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9 |