33703 |
kuil |
kuil:
kau̯l (Q089p Martenslinde),
kǫu̯l (Q089p Martenslinde)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
keilke in de kín (Q089p Martenslinde)
|
een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kōp (Q089p Martenslinde)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kēpǝr (Q089p Martenslinde)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
kuit:
kēt (Q089p Martenslinde)
|
kuit (van een been) [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
19015 |
kundig |
bekwaam:
bəkwōͅm (Q089p Martenslinde)
|
kundig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32624 |
kunstmest |
chimique:
šǝmik (Q089p Martenslinde)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
keͅstīk (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde,
Q089p Martenslinde),
kəstīk (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde,
Q089p Martenslinde)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
klaptong:
klaptong (Q089p Martenslinde),
klepper:
klepiër (Q089p Martenslinde),
langtong:
langtong (Q089p Martenslinde)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaadkaller:
kōtkalər (Q089p Martenslinde)
|
kwaadspreker [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|