26288 |
notenzang |
notenzang:
nuǝtǝzaŋk (L292a Maxet)
|
Het geluid dat de kammen maken wanneer zij goed werken. [N O, 11o]
II-3
|
26313 |
ogen insplitsen of bevestigen |
een lus maken:
ǝn løs mākǝ (L292a Maxet),
een strop maken:
ǝn strǫp mākǝ (L292a Maxet)
|
Ogen aan de luireep bevestigen d.m.v. splitsen of anderszins. [N O, 26e; N O, 25f add.]
II-3
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sloek:
sluk (L292a Maxet),
sluif:
slø̜i̯f (L292a Maxet)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
26276 |
onderschijf |
onderschijf:
oŋǝršīf (L292a Maxet)
|
De onderste van de twee schijven van het rondsel. Zie ook afb. 58. [N O, 14e]
II-3
|
26523 |
onderstel |
poten:
pyǝt (L292a Maxet)
|
Het geheel van drie poten en een blad van een spinnewiel. [N 34, B3]
II-7
|
33829 |
onelegant paard |
loebas:
lubǝs (L292a Maxet)
|
Lomp paard. [N 8, 20 en 62n]
I-9
|
26173 |
onevenwichtig |
onwichtig:
ǫnwextex (L292a Maxet)
|
Ongelijk van gewicht, van dracht, gezegd van de twee helften van een roede. [N O, 7q]
II-3
|
25935 |
op de bil staan |
op de bil staan:
ǫp ǝ bel stǭn (L292a Maxet)
|
Gezegd van de molen wanneer de rechtstaande roede ervan net voorbij het midden is geplaatst. Aan deze wiekenstand was in het algemeen herkenbaar dat de molenstenen in de betreffende molen gescherpt worden. Zie ook het lemma ɛstand voorbij het middenɛ.' [N O, 8e]
II-3
|
33851 |
op hol slaan |
klateren (ww.):
klātǝrǝ (L292a Maxet),
op (de) loop gaan:
ǫp ǝ lø̜i̯p gǭn (L292a Maxet),
op de klater slaan:
ǫp ǝ klātǝr slǭn (L292a Maxet)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
26546 |
openbreken |
openbreken:
ǭpǝbrę̄kǝ (L292a Maxet)
|
De molenstenen van hun plaats nemen als ze gescherpt moeten worden. Daartoe moet de molenaar de kuip met alle toebehoren rondom de stenen verwijderen. Vervolgens licht hij de loper uit het staakijzer en legt hem omgekeerd naast de ligger, zodat het maalvlak van de loper en ligger bewerkt kan worden. De meeste in dit lemma opgenomen termen veronderstellen de (molen)stenen of de molen als object. [N O, 33g; Vds 199; Jan 178; Coe 160; Grof 194]
II-3
|