33192 |
dubbelschaar van de aanaardploeg |
dobbelschaars:
dǫbǝlšārs (L292a Maxet)
|
Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25]
I-5
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
duvǝ(n)hǫk (L292a Maxet)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
24811 |
duizendblad |
hazegerf:
hāzǝgɛrǝf (L292a Maxet)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.]
I-5
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
zweel:
zwē̜l (L292a Maxet),
zweelwrat:
zwelvrat (L292a Maxet)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
33893 |
een naar boven schelend oog |
scheef oog:
šęi̯f ǫu̯x (L292a Maxet)
|
[N 8, 90v]
I-9
|
26168 |
een roede steken |
(een) roede steken:
rōj stę̄kǝ (L292a Maxet)
|
Een nieuwe roede in de askop plaatsen. [N O, 7m]
II-3
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vø̜̄lǝ (L292a Maxet)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
26311 |
een zak aanstroppen |
aansteken:
ānstę̄kǝ (L292a Maxet)
|
Een zak graan aan de luireep, de luiketting of het luikoord vastmaken. [N O, 26c; Jan 233; Coe 212]
II-3
|
33414 |
eendenhok |
eendenkooi:
ēnjǝkōi̯ (L292a Maxet)
|
Afgeschotte ruimte in de stal, doorgaans vlak bij de kippenkooi, waar men eenden houdt. [A 10, 9j]
I-6
|
26177 |
eindbord |
stormplank:
stormplank (L292a Maxet)
|
Het windbord dat zich aan de top van de wiek bevindt. [N O, 4b]
II-3
|