33842 |
kwaadaardig roepen |
kweken:
kwēkǝ (L292a Maxet)
|
[N 8, 47 en 67]
I-9
|
18147 |
lam |
lam:
lām (L292a Maxet)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
dȳvǝlshār (L292a Maxet)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
bles:
blęs (L292a Maxet)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
34017 |
langzamer |
ju:
jy (L292a Maxet)
|
Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96]
I-10
|
19171 |
last |
last:
last (L292a Maxet)
|
Een vracht van 2100 kilo, ofwel 30 mud van 70 kilo. [N O, 38o]
II-3
|
34642 |
latwerk |
lattenraam:
latǝrǭ.m (L292a Maxet),
leiertje:
lęi̯ǝrkǝ (L292a Maxet)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
26597 |
leeglopen |
leeglopen:
lēxlǫwpǝ (L292a Maxet)
|
Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e]
II-3
|
33883 |
leewater |
leewater:
lęi̯wātǝr (L292a Maxet)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|
29060 |
legger |
gal:
gal (L292a Maxet)
|
Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.]
I-9
|